Techniek en vissen:
Uitpeilen van de visstek.
Er is een
duidelijk verschil tussen uitloden en uitpeilen, maar beide woorden
worden al eens door
elkaar gehaald.
Uitloden van de dobber gebeurd thuis met het kogel- of stijllood en een
recipiënt met water en het uitpeilen doe je aan de waterkant op je
visplaats en met een peillood.
Zowel het uitloden en het uitpeilen zijn erg belangrijk en zullen je
succes op vangt op hun eigen
manier beïnvloeden.
Het doel van
het uitpeilen mag wel duidelijk zijn; namelijk een goed beeld krijgen
van de bodemgesteldheid van je vis en voederplaats.
Het gaat hem vooral om niveauverschillen, onregelmatigheden, plateaus,
putten, hellingsvlakken in de bodem van het viswater te ontdekken en te
registreren in ons hoofd.
Met deze gegevens, in combinatie met onze tactiek (welke vissoort bv) kunnen we dan onze lijn en dobber afstellen en starten met voeren en vissen, of indien het uitpeilen aantoont dat dit nu net niet de goede plaats is, kunnen we beter enkele meters opschuiven indien het kan (kanaal bv, moeilijker tijdens wedstrijd op visput)
Uitpeilen
lijkt inderdaad erg simpel, dat is het ook, maar toch moet je op een
aantal zaken letten en er voldoende tijd voor maken.
Er wordt dan ook niet alleen recht voor je uit gepeild, maar ook wat
naar links en rechts van de visplaats en wat verder weg en dichter bij
de kant.
Op die manier krijg je een mooi beeld van de bodem en weet je slechte
bodemstructuren ( of rotzooi in het water) te omzeilen.
Gebruik je een redelijk zwaar peillood, dan zou dit kunnen wegzakken in
de modder en kan het beeld met een aantal centimeters vervalst worden.
Dus indien je kan 2 verschillende gewichten gebruiken.
Het
knijplood is niet zo nauwkeurig, maar het verschil met het aanhaaklood
is niet te groot; we spreken dan over de lengte van de gebruikte haak.
De kans op verlies van peillood is ook iets groter bij knijplood. (lood
blijft een erg giftig metaal voor de natuur)
Niet alle vissoorten azen op de bodem en zelfs een vissoort verhuist al
eens naar omhoog of omlaag tijdens die visperiode en de kunst is om hier
goed op te reageren.
De standaard uitpeiling en dus ook de afstelling van de dobber, gebeurd
recht onder het topeinde van de hengel, met de lengte van hengel waarmee
men straks zal vissen en ik doe het altijd rechtstaande en zittend.
Je hebt in principe 2 verschillende manieren van peilen; met het
peillood over de haak enerzijds en anderzijds kan je het peillood
plaatsen over het verklikkerloodje. De eerste methode is preciezer en is
vooral nuttig indien je gaat vissen net op de grond of er net boven. Zo
weet je straks precies waar de haak/aas zal hangen.
De tweede manier is handiger als je zwaar op grond vist en het
verklikkerloodje net boven de bodem wil hebben.
De onderlijn ligt dan over de ganse lengte op de bodem en het onderste
loodje hangt dus net boven de bodem; het aas
zou nu redelijk stil moeten aangeboden worden (hangt natuurlijk ook af
van de stroming).
Het is echter niet de manier van peilen die bepaalt hoe je aasaanbieding
is, maar wel de afstelling van het geheel.
Bovendien heeft uitpeilen van de visstek niet alleen zijn belang voor
aasaanbieding, maar zoals eerder reeds aangehaald is het erg belangrijk
om de bodemgesteldheid te leren kennen.
Stel de dobber bij benadering in op de visdiepte, dit weet je natuurlijk
niet altijd, maar ervaring en kennis van de viswaters kunnen hier bij
helpen.
Hieronder wordt beschreven hoe je peilt met het lood op de haak.
Bevestig het lood op conforme manier, laat het zachtjes in het water
zakken en start het uitpeilen.
Je kijkt naar de dobber, maar zeker ook naar het topeinde. Dit zal onder
het gewicht van het lood gebogen zijn en zodra je de bodem raakt met het
lood zal het weer strak staan.
Kijk naar de dobber en zijn positie ten opzichte van het water.
Verdwijnt hij onder het wateroppervlak, dan zal je niet op de bodem
vissen maar er een stuk boven. Schuif de dobber naar omhoog (naar
topeind toe) en herhaal deze procedure tot dat de dobber op die manier
staat met het drijflichaam gans onder water en de antenne net boven
water.
Wees voorzichtig met het opschuiven van de dobber want deze is
natuurlijk op de lijn bevestigd met meerdere rubbertjes en als er veel
spanning opzit, kan de onderantenne beschadigd worden. Desnoods
verwijder je tijdelijk de rubbertjes om te verschuiven. Je weet nu dat
de haak net op de bodem rust en je dus op, of beter net boven de bodem
vist.
Met deze afstelling ga je nu de toer doen van links naar recht en van
voor naar achter en kan je zien hoe de bodem erbij ligt ten opzichte van
de eerste peilplaats.
Verdwijnt de pen dan is het daar dieper, gaat ze plat liggen of komt ze
hoger te staan, dan is het ondieper.
Wens je meer op de bodem te vissen dan schuif je de dobber nog wat
hoger.
Ben je tevreden met deze afstelling dan kan je eventueel deze afstelling
markeren op je hengel met bv een stukje tape zodat je steeds snel de
originele diepte kan terug vinden zonder opnieuw te moeten peilen. Dit
geldt natuurlijk niet bij lijnbreuk.
Dit kan je oplossen als volgt: monteer je lijn zoals je gewoon bent,
ook qua slageinde enz.
Het komt er nu op neer dat je de hengel langer of korter maakt en het
haakje vast haakt in het onderste deel van de hengel. De hengeltop zal
idealiter wat gebogen zijn onder de spanning van
de lijn. Je moet dus misschien een stuk afnemen of bijdoen en dit
naargelang de lengte van de lijn.
Je zal misschien ook de lijn wat moeten verlengen of verkorten, maar dit
mag nooit zoveel zijn dat je het slageinde niet meer goed vindt. De lijn
is nu als het ware opgespannen tussen topeinde en het onderste deel van
de hengel; met andere woorden: je hengel lijkt op een flauw opgespannen
boog.
Na het uitpeilen markeer je de stand van de dobber op je hengel met wat
tape of bv tippex nadat
je de haak in het onderste deel hebt gezet. Bij lijnbreuk knoop je een
nieuwe haak, of vervangt
de lijn en je doet precies hetzelfde als hierboven. Je haakt de haak in
het onderste deel en schuift de dobber tot aan de markering; klaar is
kees!
![]() |
Vergeet ook
niet dat de positie van het onderste loodje op je lijn een belangrijke
rol zal spelen.
Sommigen geven er eerder de voorkeur aan om dit loodje te verschuiven
dan de dobber.
Dit heeft dan weer te maken met de manier van aasaanbieding en niet
zozeer met echte diepte instelling. Ligt het onderste loodje op de bodem
dan telt het gewicht ervan niet mee op het totaal gewicht aan loodjes
dat op de lijn zit. De dobber zal dan vaak iets hoger boven het
wateroppervlak uitsteken (of de antenne toch). Ligt het niet op de bodem
en hangt het dus vrij in het water,
dan telt het natuurlijk wel mee en zal de dobber iets dieper staan.
Vis je
regelmatig op kanalen dan is de kans groot dat het waterpeil al eens
verandert (sluis), samen met de stroomrichting.
De boodschap is dus uit te kijken naar een referentiepunt op de oever
(overkant) zodat je weet of
het peil stijgt of daalt. Je kan je hengel ook op zo’n manier in je
steunen plaatsen dat je kan zien
aan de afstand tussen topeind en water of er niveauverschil is. Vooral
belangrijk als je net boven de bodem wil vissen. Vis je zwaar op de
grond dan heb je meer speling en zijn de schommelingen niet zo
dramatisch.
Waarschijnlijk erg duidelijk voor de meerderheid onder ons, maar toch; eerst peilen en dan pas voederen. Houd er rekening mee hoe de bodem verloopt. Voerballen kunnen gemakkelijk verder wegrollen op de bodem en dan vis je niet op je voorziene voerplaats.
terug naar techniek terug naar hoofdmenu