De voortplantingsorganen:
Zowel bij mannelijke als
vrouwelijke vissen zijn er geen uitwendige geslachtsorganen te zien en
men noemt ze dan ook monomorf. Men onderscheidt enkel anus en eventueel
uro-genitale openingen.
Bevruchting gebeurt uitwendig doordat het mannetjes hom uitstort over de
kuit van het vrouwtje.
Inwendig,net achter de nieren, vinden we bij mannetje 2 testes in de
buikholte, die redelijk groot kunnen zijn en vaak buisvormig zijn. De
testes produceren zaadcellen, maar ook mannelijke geslachtshormonen. Via
de zaadleider en de genitale opening worden de zaadcellen naar buiten
geleid.
Bij de vrouwtjes vinden we 2 langwerpige eierstokken en vermits er geen
baarmoeder is, gebeurd de bevruchting dus uitwendig. Deze eierstokken of
ovaria kunnen erg veel, wel tot 3.000.000 eitje produceren.
In de paaitijd, die van soort tot soort kan verschillen, zien we vaak
veranderingen optreden en dit kan gaan van paai uitslag,
kleurveranderingen en zelfs de lichaamsvorm kan veranderen.
De plaats van afzetting van de eitjes verschilt weer per soort. Sommige
soorten doen het op planten, andere dan weer op grind of kuiltjes in de
bodem. Meestal wordt het legsels omgeven door een kleverige stof zodat
het broedsel niet kan wegdrijven.
Meestal wordt er door de ouders niet omgekeken naar de eitjes, maar
sommige soorten vertonnen toch een zekere broedzorg.
De temperatuur van het water heeft een grote invloed op het
ontwikkelingsproces van het legsel.
Samen met de temperatuur, het voedselaanbod en nog andere factoren zoals
kannibalisme, wordt er bepaald wat er terecht komt van het broedsel.